
George Gershwin vóór 1927: Van Tin Pan Alley tot symfonische jazzrevolutie

George Gershwin
Geboren als Jacob Gershowitz op 26 september 1898 in Brooklyn, New York, was de tweede zoon van een Russisch-Joodse immigrantengezin. Al op jonge leeftijd toonde hij een opmerkelijk muzikaal gehoor. Zijn passie voor muziek begon pas echt toen hij op zijn tiende een vioolrecital van een klasgenoot hoorde — een ervaring die hem zo diep raakte dat hij smeekte om pianolessen. Niet veel later werd een oude piano in huis gehaald, en George bleek een natuurtalent.
Vanaf zijn vijftiende werkte hij als “song plugger” in Tin Pan Alley, het bruisende centrum van de Amerikaanse muziekindustrie. Daar moest hij populaire songs demonstreren voor muziekuitgevers, wat zijn gevoel voor catchy melodieën en ritme alleen maar verscherpte. Zijn eerste gepubliceerde compositie, When You Want 'Em You Can’t Get 'Em, When You Got 'Em You Don’t Want 'Em (1916), was geen groot succes, maar het was het begin van iets groters.
In 1919 brak Gershwin door met de song Swanee, geschreven samen met tekstschrijver Irving Caesar. De song werd opgepikt door Al Jolson, die het in zijn revue opnam. Dankzij de enorme populariteit van Jolson werd Swanee een nationale hit en verkocht het miljoenen bladmuziekexemplaren. Deze doorbraak bezorgde Gershwin financiële onafhankelijkheid en vestigde zijn naam als beloftevolle componist.

In de eerste helft van de jaren 1920 begon Gershwin intensief samen te werken met zijn oudere broer Ira Gershwin, een briljante tekstschrijver met een scherp gevoel voor taal, woordspelingen en ritme. Hun samenwerking resulteerde in een reeks succesvolle Broadwaymusicals, waaronder Lady, Be Good! (1924), dat hun stijl en talenten duidelijk naar voren bracht. De show bevatte het iconische nummer Fascinating Rhythm, dat Gershwins gevoel voor swing en syncopatie tentoonstelde, gecombineerd met Ira’s vindingrijke teksten.
Gershwin was echter niet tevreden met louter populair entertainment: hij had grotere ambities. In 1924 schreef hij op vraag van dirigent Paul Whiteman de Rhapsody in Blue, een baanbrekend werk dat jazz en klassieke muziek combineerde en werd uitgevoerd in het concert An Experiment in Modern Music. De première, waarin Gershwin zelf de piano speelde, was een triomf en vestigde hem als de bruggenbouwer tussen “high art” en populaire muziek. Rhapsody in Blue werd een symbool van de Amerikaanse moderniteit, van de energie van de stad, van een nieuwe culturele identiteit.

Concerto in F (two piano, Four Hands)
In de daaropvolgende jaren componeerde Gershwin nog meer concertwerken, zoals de Piano Concerto in F (1925), dat werd uitgevoerd door het New York Symphony Orchestra. Hiermee bewees hij dat hij zich niet alleen in de populaire sfeer bewoog, maar ook een serieuze componist was die kon meespelen in het klassieke veld.
Tegelijkertijd bleef hij actief op Broadway, waar hij en Ira Gershwin artistiek steeds sterker werden. Voorstellingen als Tip-Toes (1925) en Oh, Kay! (1926) toonden zijn vermogen om verfijnde muziek te combineren met humor, romantiek en hedendaagse thema’s. Zijn muziek zat vol invloeden van jazz, blues, ragtime, maar ook van de Europese klassieke traditie — denk aan componisten zoals Ravel of Debussy, die hij bewonderde.
Wat George Gershwin tot 1927 zo bijzonder maakt, is niet alleen zijn technische virtuositeit, maar ook zijn visionaire combinatie van stijlen. Hij was een van de eersten die jazz niet als louter amusement beschouwde, maar als een kunstvorm die diepe emotie, schoonheid en complexiteit kon bevatten. Al voor zijn dertigste had hij een oeuvre opgebouwd dat zowel Broadway als de concertzaal wist te vernieuwen.
George Gershwin stond in 1927 aan het kruispunt van klassieke en populaire muziek, van Broadway en Carnegie Hall, van het oude Europa en het bruisende, moderne Amerika. De jaren die zouden volgen, met meesterwerken als An American in Paris en Porgy and Bess, zouden zijn status als muzikaal genie definitief verzegelen — maar de kiemen van zijn genialiteit lagen reeds volledig in zijn werk vóór dat jaar.